Slavenfort Elmina in Ghana
Over een glijbaantje tuimelden de slavinnen naar de ‘deur zonder terugkeer’. Buiten het slavenfort Elmina aan de Ghanese kust wachtte een Nederlands schip dat hen naar Amerika zou brengen. ‘Er zijn nog steeds Nederlanders die geschokt zijn als ze hier komen, die niet weten dat er slavenhandel was’, zegt Charles Adu-Arhin in zijn kantoortje waar lang geleden Nederlandse soldaten kwartier hielden.
Adu-Arhin is hoofd onderwijsprogramma’s van het museum Elmina, tegenwoordig een toeristische attractie, opgeknapt met Nederlandse hulp. Hij heeft gehoord dat Nederland graag ‘driehonderd jaar diplomatieke betrekkingen’ met Ghana wil vieren. Wat er voor de Ghanezen te vieren valt, zou hij niet weten. ‘Vieren is niet zo’n goed woord. Mijn familie is vroeger weggevoerd. Moet je dat vieren? Het lijkt me niet. Maar als de festiviteiten de geschiedenis van de slavenhandel onder de aandacht brengen, is er misschien iets voor te zeggen.’
Het laatste woord over de transatlantische slavenhandel, waarvan Elmina het symbool is, is nog lang niet gesproken. In Durban is een internationale conferentie van de Verenigde Naties in volle gang, mede over dit onderwerp. Een zeer omstreden conferentie, want er is sprake van schuld en boete, van herstelbetalingen voor het aangerichte menselijk leed en de schade.
Rond de slavenhandel zweven nog steeds talloze taboes, misvattingen, trauma’s en gevoeligheden, zegt Adu-Arhin uit ervaring. Hij en zijn collega’s zijn voorzichtig in wat ze de Ghanese kinderen die hier met hun schoolklas langskomen vertellen. Adu-Arhin: ‘We kijken uit dat we geen oude wonden openrijten. Waar al die slaven vandaan kwamen, is nog steeds een heel gevoelige kwestie. Krijgsgevangenen uit Afrikaanse oorlogen werden aan slavendrijvers verkocht; er waren koningen bij betrokken, chiefs, familieoudsten. Uit alle volkeren.
‘De Ghanezen willen niet praten over slaven. Het is een beladen woord. Als je mij een slaaf noemt, kan ik naar de rechter stappen. We moeten het heel voorzichtig te berde brengen. Voor de komst van de Europeanen was hier al slavernij, maar anders. Het waren meer bedienden, die hun vrijheid konden krijgen als ze hun werk goed deden. Er waren zelfs slaven die legercommandant waren. Sommigen trouwden met een dochter van hun baas en werden deel van de familie. Door de aanwezigheid van Europese slavenhandelaren veranderde dat. Als je slaven aan Europeanen verkocht, kon je felbegeerde goederen krijgen.’ Dat verhaal vertelt Adu-Arhin alleen in detail aan studenten, niet aan scholieren.
De Afrikaans-Amerikanen, nazaten van de verscheepte slaven, verzetten zich tegen deze lezing van de geschiedenis, zegt hij. Zij komen met bussen vol bij Elmina op zoek naar hun wortels. ‘In hun ogen kwamen de Europeanen om Afrikanen te stelen. Dat is waar, maar dat de Afrikanen volop meededen, horen ze niet graag.’
De slavernij was in Ghana ook niet verdwenen met de officiële wereldwijde afschaffing in de negentiende eeuw, zegt Adu-Arhin. Nederlanders ronselden ‘vrijgekochte’ slaven als soldaten voor het leger in Indië. In Ghana kwam er een eind aan de slavernij in het begin van de twintigste eeuw, onder het Brits koloniaal bestuur, maar in Mauritanië en Sudan bestaat nog steeds slavernij, zegt hij. In West-Afrika worden kinderen door misdaadbenden geroofd of van arme ouders gekocht en verkocht als kindsoldaten of dwangarbeiders. Dat hoort allemaal bij het verhaal over de slavenhandel, vindt Adu-Arhin.
De Nederlandse ambtenaren die de viering van driehonderd jaar diplomatieke betrekkingen voorbereiden, willen de geschiedenis van de slavenhandel niet negeren. Maar het doel is toch anders: de festiviteiten moeten bijdragen aan wederzijds respect en vriendschap. Er is meer dan de nare geschiedenis van slavenhandel. Ghana is een land met een rijke cultuur, en Nederlanders hebben ook dat al lang geleden ingezien.
In 1701 trok David van Neyendael van Elmina het binnenland in op weg naar het hof van de koning van Ashanti, de asantehene. Hij kwam als officiële gezant, als diplomaat, en bleef een jaar in de Ashanti-hoofdstad Kumasi. In die tijd hadden de Ashanti onder leiding van asantehene Osei Tutu een groot rijk gevestigd door buurvolken te onderwerpen. Van Neyendaels verblijf was het begin van hechte banden tussen Nederland en Ashanti, min of meer op voet van gelijkheid. Nederland bleef gezanten sturen en sommigeAshantiprinsen studeerden in Nederland, zoals meeslepend beschreven in Arthur Japins boek De zwarte met het blanke hart.
De komst van Van Neyendael in Kumasi is een goedgekozen moment voor de viering van diplomatieke betrekkingen, ook al arriveerden de eerste Nederlanders een eeuw eerder aan de Ghanese kust, vindt Benedict Der, hoogleraar geschiedenis aan de universiteit van Cape Coast, niet ver van Elmina. In zijn werkkamer op de uitgestrekte universiteitscampus zegt hij: ‘Voor het eerst werd een gezant niet alleen als handelsvertegenwoordiger maar ook als ambassadeur gezien. Dat ze kinderen van belangrijke personen naar Nederland lieten komen was een diplomatiek gebaar. Natuurlijk wel in het belang van de handel. Aanvankelijk wilden de Nederlanders het delven van goud in wat nu Ghana is zelf ter hand nemen, maar dat stuitte op verzet van Afrikanen. Daarom waren politieke allianties nodig en Ashanti was de opkomende macht.’
De rol van de Nederlanders en Britten bij de slavenhandel wordt nogal overschat, meent Der, die een studie maakte van het onderwerp. Dat komt ook door de arrogantie van de Hollanders, die Elmina en de andere forten aan de kust als koloniën zagen. Rond Elmina groeide een vernederlandse gemeenschap en nog steeds zijn er in het dorp bij het fort veel Nederlandse namen te vinden van Afrikaanse families met een verre Hollandse voorvader. Veel van wat we weten uit die tijd komt uit Nederlandse bronnen, die de Nederlandse macht groter voorstelden dan die was. In werkelijkheid hadden de Europeanen buiten hun forten weinig te zeggen volgens Der. ‘Als de betrekkingen met Afrikaanse vorsten goed waren, bloeide de handel. Zo niet, dan kwam die tot stilstand.’
De visie dat de Europeanen na hun komst de Afrikaanse geschiedenis domineerden is fout, meent Der. Dat gebeurde pas aan het eind van de negentiende eeuw, toen de Nederlanders vertrokken en de Britten overgingen tot de daadwerkelijke onderwerping van wat toen de Goudkust heette. ‘Het Ashanti-rijk ontstond in de eerste plaats uit een onafhankelijkheidsoorlog tegen het Denkyira-rijk. In de tweede plaats wilde Osei Tutu zonder tussenkomst van anderen met de Nederlanders aan de kust kunnen handelen. Die handel bestond ook niet alleen maar uit slaven. Tot ver in de achttiende eeuw was goud heel belangrijk.’
De transatlantische slavenhandel was een grootschalige mensenroof, maar het beeld van Europeanen die West-Afrika afstroopten, klopt niet, meent Der. Het was eerder een samenloop van omstandigheden. ‘De Afrikanen waren de leveranciers van slaven en dat gegeven heeft tot veel discussie geleid over de morele kant van de zaak. In die tijd werden er juist veel grote oorlogen uitgevochten. Die hadden politieke oorzaken, het was niet het doel om krijgsgevangenen te maken om als slaven te verkopen.’ Maar plotseling was er een nieuwe markt voor de slaven in de Europese forten aan de kust. ‘Met de verkoop konden de oorlogen weer worden betaald.’
Tijdens zijn onderzoek naar de slavenhandel ontdekte Der nog iets: ‘Veel historici beschrijven de slavenhandel als iets dat alleen in het zuiden voorkwam. Maar al in de achttiende eeuw had het zich ver naar het noorden uitgebreid. Tot in Niger waren benden slavenjagers actief. Nog aan het eind van de negentiende eeuw wemelde het in het noorden van Ghana van die benden.
‘De meeste slaven werden opgenomen in de Ashanti-economie. Gewone boerenfamilies hadden een stuk of tien slaven om het land te bewerken, chiefs hadden er vaak wel honderd, die werkten op plantages met cola-noten, mais en yam, of in de goudmijnen. Ze waren de lastdragers in het leger of huisbedienden. De slavenhandel in het noorden ging nog lang door na het einde van de transatlantische slavenhandel en zelfs na het verbod op huisslavernij in 1874. Pas in de jaren twintig was het echt voorbij met de slavernij in Ghana.’
In Kumasi is niets meer over van het oude paleis waar Van Neyendael zijn opwachting maakte. De Britten verwoestten het in 1874. Nu woont de koning in een paleis op een heuvel aan de rand van de stad. Hij is een jonge koning, die vorig jaar werd gekozen . Hij koos de naam van de beroemde stichter van het Ashanti-rijk uit Van Neyendaels tijd: Osei Tutu II.
De ‘oppertaalkundige’ aan het hof, die namens de koning spreekt, is niet in het paleis, ook niet in het nabijgelegen traditionele gerechtshof. Hij is ziek, zegt een medewerker van de voorlichtingsdienst van de asantehene. Hij stuurt een bode mee naar de woning van Nana Danso. De bode kan meteen tolken, want de oude edelman (hij is 83) spreekt weinig Engels.
Nana Danso wil graag vertellen, zegt hij in zijn ontvangstkamer, al voelt hij zich vandaag zwak en heeft hij moeite uit te komen boven het doordringende gezang van een religieuze sekte die om de hoek een bijeenkomst houdt. Want het is goed dat Nederland de diplomatieke betrekkingen wil vieren. Het is een eer dat mogelijk de prins van Oranje bij de asantehene op bezoek zal komen. De Britse prins Charles is al geweest.
In de tijd van de eerste Otumfuo (‘zijne majesteit’) Osei Tutu kwamen de Nederlanders ‘vooral om te handelen’. ‘Goud tegen stoffen en uw mensen brachten ook bouwmaterialen. Uit de handel groeide vriendschap. Uw mensen woonden in Elmina en moesten hiernaar toe komen lopen. Dat konden ze niet, ze lieten zich dragen, daar betaalden ze Afrikanen voor. Eerst kwamen ze om ons te bespioneren, om te kijken of ze zich hier ook konden vestigen. Ze zagen dat ze beter in Elmina konden blijven. Daarom bleven de verhoudingen goed.’
De handel in slaven was een treurige kant van de samenwerking, zegt de oude edelman. ‘Het was nooit de bedoeling van de Ashanti om in slaven te handelen met de blanken. Er heeft ook nooit een handelsakkoord bestaan waarin wij toezeggen slaven te verkopen. Maar uw mensen drongen er sterk op aan. Sommige Ashanti-vorsten waren er zeer tegen. Andere lieten zich verleiden of werden door uw mensen gedwongen. Die kwamen hier naartoe om de slaven uit te zoeken. Ach, in die tijd waren we niet wijs.