SLAVERNIJ PROJECT Middeleeuwen horigheid en lijfeigenen

De Middeleeuwen

 

Horigheid en Lijfeigenen.

P1030870

Bron I: De Horige boer

Wat is een horige boer? Een horige boer is iemand die verbonden is aan het land waar hij of zij werkt zonder dit land te bezitten. De boer had ook verplichten aan de heer die het land in bezit had. Dit wordt ook wel het feodale stelsel genoemd. Binnen dit feodale stelsel had je verschillende groepen. Iedere groep had rechten en plichten. De groepen zijn in een bevolkings pyramide goed samen te vatten. De grootste groep was ook de groep met de meeste plichten. Hieronder staat een simpele bevolkings pramide uit de middeleeuwen [i]

Middeleeuwen Bron I

Bron II: Ontwikkeling van horigheid.

Voor de boeren veranderde er veel toen het West-Romeinse rijk was gevallen. Terwijl zij in het Romeinse rijk deel uit maakten van de samenleving, werden ze nu vergeten of onderdrukt. In het Romeinse rijk zorgden zij voor de voedselvoorziening van alle Romeinen. In het tijdvak van de ridders en monniken leefden ze voornamelijk autarkisch. Dit betekent dat zij leefden van het voedsel dat zij verbouwden en dat zij hier geen handel mee dreven. Er kon ook niet meer gehandeld worden omdat de Romeinse munt niets meer waard was. Ook daalde de productie. Ze hadden in de tijd van de Romeinen gebruik kunnen maken van de Romeinse technieken om het land te bewerken. Maar nu er geen Romeinen meer waren, was het bewerken van het land een stuk moeilijker en was er weinig voedsel.

In de vierde eeuw daalde de agrarische productie tot een dieptepunt. Ook werden veel boeren aangevallen door vreemde stammen. Dit betekende een grote verandering. Veel boeren waren hierdoor namelijk genoodzaakt hun land te verlaten en hulp en bescherming te zoeken bij grote landheren. Deze landheren hadden hun land te leen gekregen van de koning. Eigenlijk waren het dus leenheren. Zo’n leenheer woonde meestal in het centrum van zijn land. Zijn huis was de hoofdhoeve. Om de hoofdhoeve heen stonden allerlei werkplaatsen en opslagplaatsen. Zo was er meestal een molen, een smederij, een bierbrouwerij en een weverij. Het centrum heette het vroonhof. Hierbij hoorde ook wat weiland, wat bouwland en onontgonnen grond, zoals bos of hei. Dit land hield hij zelf. De rest van het land leende de leenheer uit aan de boeren die bij hem om hulp kwamen. Dit land heette het hoevenland.

Op het hoevenland werkten zowel vrijen als horigen. De vrijen waren vrije boeren. Zij hadden vaak eigen landerijen. Maar soms pachtten ze het land waarop zij werkten. Deze pacht was meestal een deel van de oogst. Ook betaalden zij hun pacht door diensten te verrichten op het vroonland. Ook moesten zij een dienstplicht vervullen. Hiervoor moesten zij hun wapens zelf betalen.

Horigen hoefden geen dienstplicht te vervullen. Er waren dan ook in de zevende en achtste eeuw steeds meer vrijen die hun vrijheid opgaven en horigen werden. Zij kregen in ruil van hun diensten en oogst bescherming van de leenheer. Maar de horigen hadden weinig rechten. Ze waren verplicht om op het land te blijven wonen en werken. Ook hun kinderen hadden deze plicht. De leenheer liet meestal zijn land en de horigen na aan zijn kinderen.

De koning gaf niet al zijn land te leen aan leenheren. Sommige delen hield hij voor zichzelf. Deze landgoederen noemen we kroondomeinen. De koning reisde met zijn hofhouding langs deze domeinen. Op deze kroondomeinen liet de koning palts bouwen. Dit zijn burchten waarin de koning met zijn hofhouding verbleef. Enkele van deze palts uit de bestaan nog steeds als grote steden. Dit zijn Aken en Nijmegen. Deze palts zijn gebouwd door Karel de Grote.[ii]

Bron III: Op het domein.

Middeleeuwen Bron III

De samenleving werd gedomineerd door de adel, een kleine elite van grootgrondbezitters. De leden van deze groep traden op als bestuurders, krijgsheren en rechters. Uit hun kringen kwamen ook de geestelijken voort. Adel en geestelijkheid waren de twee hoogste standen in de middeleeuwse samenleving. De derde stand bestond uit de boeren. Zij woonden en werkten op de landerijen van de heren en waren in verschillende mate afhankelijk van hen.

Ten eerste waren er de vrij boeren: Zij bewerkten hun eigen land en hadden de vrije beschikking over hun eigen persoon en hun goederen. Zij hadden wel de zware verplichting in oorlogstijd hun heer te volgen. Moesten voor hun eigen wapenuitrusting zorgen, wat een zware opgave was. Vrije boeren zagen daarom soms af van hun vrijheid en werden horige. Daarmee werden ze verlost van hun militaire dienst en genoten voortaan bescherming van de heer.

Ten tweede waren er de horigen, de tweede groep afhankelijke boeren op het land van de heer.Zij bewerkten hun eigen grond, maar mochten de landerijen van de heer niet verlaten. Ook om te trouwen had men toestemming nodig en moesten ze bepaalde diensten verrichten.

De derde groep onvrijen waren de lijfeigenen. Dit waren mensen zonder bezit die als knechten werkten en volledig in de macht van de heer waren.

Al deze groepen waren gebonden aan het domein, de belangrijkste sociaaleconomische eenheid in de middeleeuwen. Een domein kon het eigendom zijn van een militaire leider, een bisschop, klooster of koning. In de economie stond het domein zo centraal, dat we het economische systeem uit deze periode ook wel aanduiden als het ‘domaniale stelsel’ of ‘hofstelsel’. Het woord ‘hof’ verwijst naar de hoeve (boerderij) van de heer, het centrum van een domein.[iii]

Bron IV: Kenmerken van een Domein.

Middeleeuwen Bron IV

 fallow= braak   spring = lente  fall= herfst

De volgende kenmerken zijn van toepassing op een middeleeuws domein:

– Driedeling van de grond

– Eén derde deel was bestemd voor de heer zelf, het vroonhof. Dit was soms versterkt met een muur van houten palen, de voorloper van het kasteel.

– Soms stond er een kerkje.

– Op een deel van het domein bezat de heer akkers, waarop hij lijfeigenen en horigen liet werken.

– Een tweede gedeelte van de grond was bestemd voor de akkers van de boeren, vrije en horige, met hun boerderijen. Vrije boeren konden grond van de heer pachten.

– De rest van het domein was woeste grond. Dat bestond uit ongerepte natuur en bos.

– Het domein was verspreid over relatief losse lappen grond, die over een uitgestrekt gebied verspreid waren. Het domein kon daardoor verschillende producten leveren.

Het Hofstelsel ontwikkelde zich in het noord -westen van het voormalige West-Romeinse Rijk. De steden waren verschrompeld of verdwenen. In de Vroege Middeleeuwen was een vrijwel volledig agrarische samenleving ontstaan. Eerder tijdens het Romeinse Rijk was er sprake van een agrarische – urbane samenleving.

Het Hofstelsel ontwikkelde zich in het noord-westen van het voormalige West – Romeinse Rijk. De steden waren verschrompeld of verdwenen. In de Vroege Middeleeuwen was een vrijwel volledig agrarische samenleving ontstaan. Eerder tijdens het Romeinse Rijk was er sprake van een agrarische – urbane (=stedelijke) samenleving.[iv]

Bron VI: De oorzaken en de gevolgen van het hofstelsel.

Het verdwijnen van de handel en de steden, en het ontstaan van het hofstelsel kende een reeks van oorzaken.

1) Het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk ondermeer door de volksverhuizingen.

2) Door het wegvallen van het centrale gezag gingen lokale heren oorlog met elkaar voeren over erfenissen en grondgebied.

3) Dit leidde tot grote onveiligheid.

4) Reizen werd gevaarlijk en de handel kromp in.

5) Internationale handelscentra veranderden in regionale marktplaatsen.

6) Geld als ruilmiddel verdween.

7) De productie in de nijverheid nam af en er konden geen grondstoffen meer worden aangevoerd.

Omdat de handel bijna helemaal was verdwenen, moesten de middeleeuwers in hun eigen onderhoud voorzien. Daarom zeggen we dat de boeren in het vroegmiddeleeuwse hofstelsel autarkisch (zelfvoorzienend) waren. Binnen een dorp bestond nog wel enige vorm van specialisatie en was er enige ruilhandel met gebieden buiten het dorp.

De nieuwe verhoudingen hadden hun weerslag op de bestuurlijke organisatie. Door het schaarser worden van geld werd het voor een koning moeilijker een uitgebreid ambtenarenapparaat te bekostigen. Vroegmiddeleeuwse koninkrijken waren daardoor in feite een soort privé – bezit en de inwoners onderdanen die afhankelijk waren van hun koning. Dit stond haaks op opvattingen in de oudheid waar men er van uit ging dat burgers zelf een staat bestuurden. In de Germaanse koninkrijken was dat idee helemaal verdwenen.

De opkomst van de Germanen en andere koninkrijken ging bovendien gepaard met een vergaande militarisering van de samenleving. Koningen werden daarin bijgestaan door aristocraten die sterk gericht waren op oorlogvoering. Ook sommige boeren hadden militaire verplichtingen. De administratieve taken werden steeds meer overgelaten aan een kleine groep hoge geestelijken, de enige groep op den duur die enigszins geletterd was. [v]

 

Bron VII: Dienstplicht en rechten.

Horigen hoefden geen dienstplicht te vervullen. Er waren dan ook in de zevende en achtste eeuw steeds meer vrijen die hun vrijheid opgaven en horigen werden. Zij kregen in ruil van hun diensten en oogst bescherming van de leenheer. Maar de horigen hadden weinig rechten. Ze waren verplicht om op het land te blijven wonen en werken. Ook hun kinderen hadden deze plicht. De leenheer liet meestal zijn land en de horigen na aan zijn kinderen.[vi]

Bron VIII: De Laat en de afstammelingen van onvrije boeren.

Een laat (Middelnederlands laet) was in de vroege middeleeuwen een gedeeltelijk onvrije boer, afstammend van een persoon die zich min of meer vrijwillig onvrij gemaakt had in ruil voor de bescherming van een lokale heer. Evenals horigen was de laat aan de grond, en niet aan de heer gebonden. De laat mocht bezit hebben, maar was belastingplichtig aan de heer. De laat had daarnaast enkele persoonlijke en zakelijke rechten: volgrecht, huwelijksrecht, maar bij zijn dood keerde het land terug naar de oorspronkelijke eigenaar die in de meeste gevallen het contract vernieuwde. De laten werden in de 13de eeuw volledig vrij.

Een laathoeve of cijnshoeve was een hoeve waar recht gesproken werd in geschillen tussen de laat en de heer, en de plek waar de laat een deel van zijn oogst moest afstaan. De laathoeve was eigendom van de heer, maar er kon een laat als zetboer in werkzaam zijn. De laathoeve kon bestaan uit een centraal gebouw, grond die door de heer of pachter werd gebruikt, grond die door cijnsplichtige laten werd bewerkt en waar hun huizen op stonden, en een soort rechtbank of laatbank. Het was in het feodale stelsel de laagste vorm van belening. De aan de laathoeve toebehorende grond werd het laatgoed genoemd.

Het woord laat komt tegenwoordig nog steeds voor in familienamen als De Laat en De Laet.[vii]

Bron IX: De lijfeigenen.

Middeleeuwen Bron IX

Lijfeigenschap is de situatie dat iemands lichaam wordt beschouwd als het eigendom van de heer (landsheer, heerser) van een bepaald gebied. Het is een vorm van horigheid die de slavernij dicht benadert. Het kwam in de Europese middeleeuwen veel voor. Het verschil met slavernij is voornamelijk dat lijfeigenen een gezin konden stichten (wat met slaven lang niet altijd het geval was), een stukje land mochten bebouwen om hun gezin te voeden en niet zonder hun gezin en hun land konden worden verkocht.

De verschillende vormen van onvrijheid zijn niet altijd scherp van elkaar te onderscheiden. Pachterschap, sharecropping (pacht betaling in natura), peonage, schuldslavernij, horigheid, lijfeigenschap en slavernij vloeien in elkaar over.

Peonage is een vorm van horigheid die bestond in Latijns-Amerika. De peón, de horige, werd gedwongen op de haciënda van een grootgrondbezitter te werken, vaak om een schuld af te lossen.

Ook is het zo dat formele rechten vaak weinig zeggen. De formele rechtspositie van een boer in een bepaalde samenleving kan relatief goed zijn, maar als zijn landheer tevens de plaatselijke rechter is, zal de boer in de praktijk weinig mogelijkheden hebben om zijn rechten te doen gelden.

Ook de abdijen beschikten over lijfeigenen, die in dienst van de monniken werkten. Over het algemeen werden ze heel wat beter behandeld dan door feodale heren. Vandaar het gezegde “onder de kromstaf is het goed te leven”. De abdijen verleenden ook sneller vrijheid aan hun onderhorigen.

Feodaal. Een maatschappijstructuur, waarbij de machthebber, de heer, in verhouding staat tot de minder machthebbende, de boer, op grond van persoonlijke trouw. De boer diende de heer, stond een deel van de oogst af aan de heer en verrichtte herendiensten.

In 1781 schafte keizer Jozef II bij keizerlijk besluit de lijfeigenschap af. Zo ongeveer ten oosten van de rivier de Elbe werd de lijfeigenschap langer intact gehouden. In Rusland werd de lijfeigenschap pas afgeschaft in 1861.[viii]

Lijfeigenen waren nog slechter af dan horigen. In principe waren zij gewoon slaven, met als verschil dat ze een gezin mochten stichten, land mochten bebouwen en niet konden worden verkocht. Ze werden ingezet op de vroonhoeve van de heer. Net zoals de adel en de horigen, was hun situatie erfelijk.[ix]

P1030871

 

 

 

 

 

[i] https://www.tijdvakken.nl/hofstelsel-en-horigheid/

[ii] https://www.tijdvakken.nl/hofstelsel-en-horigheid/

[iii] http://www.blikopdewereld.nl/samenvattingen/memo/memo-4e-druk/677-memo-vwo-4e-dr-hoofdstuk-3-de-vroege-middeleeuwen

[iv] http://www.blikopdewereld.nl/samenvattingen/memo/memo-4e-druk/677-memo-vwo-4e-dr-hoofdstuk-3-de-vroege-middeleeuwen

[v] http://www.blikopdewereld.nl/samenvattingen/memo/memo-4e-druk/677-memo-vwo-4e-dr-hoofdstuk-3-de-vroege-middeleeuwen

[vi] https://www.tijdvakken.nl/hofstelsel-en-horigheid/

[vii] https://nl.wikipedia.org/wiki/Laat_(feodalisme)

[viii] https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijfeigenschap

[ix] http://kasteleninlimburg.nl/horigen-en-lijfeigenen/