SLAVERNIJ PROJECT De 17e en 18e eeuw

De 17e en 18e eeuw 

Europese slavenhandel

Bron I

Begin 15de eeuw begonnen de Portugezen, de eerste Europese natie die Moorse slaven importeerde, zich op hun ontdekkingsreizen onder toezicht van Dom Henriks (bijgenaamd Prins Hendrik de Zeevaarder), zoon van de Portugese koning Joao I, op de Afrikaanse kust te richten. Arabische geografen hadden op het bestaan van een vruchtbaar gebied ten zuiden van de kale Marokkaanse kuststrook gewezen, en prins Hendrik, die vervuld was van het voortzetten van de kruistochten tegen de Moren, wilde niets liever dan een Portugese kolonie aan de Golf van Guinea, op grond waarvan hij een bondgenootschap met het oostelijk ervan gelegen christelijke koninkrijk van Johannes kon aangaan de het zijn vijanden vanuit een nieuwe gunstige positie in het zuiden moeilijk kon maken. (Dit koninkrijk van Johannes was een droom en verzinsel van Europeanen) Om deze onderneming te kunnen financieren droeg hij zijn ontdekkingsreizigers op waarde- volle voorwerpen mee terug te nemen. In 1441 namen twee van zijn kapiteins 12 inwoners -mannen, vrouwen de kinderen – uil de streek van de Rio de Oro gevangen. Prins Hendrik was bijzonder over deze overval te spreken en stuurde een speciale afgezant naar de paus die deze plannen voor een verdere verovering moest voorleggen. De paus was al even enthousiast de schonk ‘al diegenen die bij genoemde oorlog betrokken zouden raken reeds bij voorbaat volledige kwijtschelding van al hun
zonden’.

In 1448, toen de Portugezen tot Senegal de Gambia waren doorgedrongen, kwam er eindelijk een eind aan het Arabische monopolie op het slavenverkeer door de Sahara dat zo lang had bestaan, en er werden bijna 1000 slaven uitgewisseld tegen paarden, zijde de zilver waar de bestuurders van landen als Mali en Songhay zo verrukt van waren. In 1481 verzochten de Portugezen een fort in Elmira aan de Goudkust te mogen bouwen, hetgeen hen werd toegestaan. Hiermee was de eerste steen voor een enorm en afschrikwekkend bouwwerk, de transatlantische slavenhandel, gelegd.

Bron II

Trans-Atlantische slavenhandel

Onder leverbare slaven werden gerekend: “degene die niet blind, lam nog gebroken sijn, ende ook dewelke geen besmettelijke siekte hebben”. In de 16e eeuw ontstond de Trans-Atlantische slavenhandel, een driehoekshandel tussen, Europa, West-Afrika en Amerika. Het doel was om handelswaar zo financieel mogelijk te verhandelen. Ook slaven werden gezien als handelswaar. Nederland was één van de landen die in slaven handelde.

Nadat Cristoffel Columbus in 1492 Amerika ontdekte, werd het ‘nieuwe’ continent gekoloniseerd door verschillende Europeaanse landen. De kolonisten ontdekten al snel dat de bodem op veel plekken geschikt was voor suikerplantages. Daarom stichtten ze plantages, waarop ze aanvankelijk de inheemse indianenbevolking gedwongen te werk stelden. Veel indianen stierven echter door de ziektes die de Europeanen met zich meebrachten. Zodoende werd besloten dat werkkracht ergens anders vandaan moest komen.

Bron III

Afrika

Sinds de 15e eeuw handelden de zeevarende Europese landen met West-Afrika. Landen zoals Portugal, Frankrijk, Spanje, Engeland en de Republiek der Nederlanden verkregen producten als goud en ivoor van koninkrijken aan de West-Afrikaanse kust. De slavenhandel begon toen de Afrikaanse vorsten gijzelaars uitleverden aan de Europese handelaren. De Europeanen zagen echter al snel brood in de mensenhandel en vooral de Portugezen zetten een grootschalige slavenhandel op touw.

 Bron IV

West-Afrika. [i]

In west Afrika bestond de slavenhandel al eeuwen voordat de Europeanen in Afrika aankwamen. Dan praten we over het gebied ten zuiden van de Sahara woestijn in de grote graslanden die we tegenwoordig kennen als Sudan. Hier zagen we dat er grote koninkrijken opkwamen sinds de middeleeuwen (500-1500) en deze koninkrijken gingen geregeld op slavenjacht in de jungle. Deze slaven werden dan door de woestijn vervoerd en op markten in bijvoorbeeld Marokko verkocht. Maar rond 1590 stort de economie van Sudan in, en zien we dat de slavenhandel opeens de ander kant op gaat. Slaven werden vanuit noord Afrika naar het zuiden vervoerd om daar verkocht te worden.

Vanaf de 18e eeuw zien we dat de havens van dit gebied regelmatig bezocht werden door Europese schepen die op zoek waren naar slaven.  Dit had vooral te maken met het grote tekort aan suiker in Europa waardoor de plantages in bijvoorbeeld Brazilië veel meer slaven nodig hadden.  Om tegemoet te komen aan de Europese eisen zijn miljoenen afrikanen gekidnapped, gebrandmerkt en over de oceaan verscheept naar deze plantages in de nieuwe wereld.

Bron V

Hoeveel slaven het precies zijn geweest is niet vast te stellen. Wat we wel weten is dat er ongeveer 8.000.000 slaven aangekomen zijn in Amerika. We kunnen ervan uit gaan dat ongeveer 2.000.000 slaven om het leven gekomen zijn tijdens de reis.

De Europeanen kwamen niet zelf aan land om de slaven te vangen. Integendeel. Ze bleven het liefst aan boord, of vlak bij hun schepen. Het vangen van de slaven werd ondernomen door de lokale vorsten die oorlogen begonnen tegen naburige stammen met als doel slaven te verzamelen. Dit gebeurde vaak diep in het binnenland van Afrika. En de gevangen genomen slaven werden dan naar de havens vervoerd om daar verkocht te worden aan de Europeanen. Deze slaven werden vaak betaald met spullen die in Afrika niet of minder gemakkelijk te verkrijgen waren. Bijvoorbeeld ijzer, rum, wapens, of textiel. 

Bron VI

Welke Europeaan zat waar?

De Europeanen konden het niet altijd even goed met elkaar vinden. Dus hadden ze allemaal hun eigen havens om slaven te kopen. De Engelsen kon je vooral in Gambia en Sierra Leone vinden. De Fransen in Gabon en Senegal. De Portugese schepen voeren het liefste naar Angola. Alleen in goudkust zie je dat de Europanen relatief dicht op elkaar zitten met forten en grote beschermde havens. Vooral de Nederlanders, Engelsen en Denen kan je hier terugvinden.

De Europese staten zijn niet zelf betrokken bij de slavenhandel. In plaats daarvan laten ze het over aan speciale organisaties die ze daarvoor in het leven roepen. De Nederlandse WIC is het voorbeeld voor deze organisaties.

Vooral de Engelsen slagen erin om een monopolie op te bouwen met deze slavenhandel. En rond 1785 vervoeren de Engelsen meer slaven dan alle andere Europese landen gezamenlijk.

Bron VII

Gevolgen voor West Afrika:

Kleine stadstaten rondom de Niger delta bloeien op door de slavenhandel. En creëren complexe commerciële organisaties om de slavenhandel nog beter te maken. Door de toegenomen hoeveelheid wapens in Afrika slagen de Ashanti erin om een groot gedeelte van goudkust in handen te krijgen en zelfs zoveel macht te verkrijgen dat ze de Europese posities aan de kust bedreigen.

Hetzelfde zien we gebeuren bij de Dahomey[ii] die een groot gebied veroveren (huidige Benin) Je kan dus concluderen dat de slavenhandel vreselijk was voor vele miljoenen mensen, maar andere volkeren, ook in Afrika bloeide op door deze handel.

Bron VIII

West-Indische Compagnie (WIC)

Met de ontdekking en exploitatie van de Nieuwe Wereld werd de vraag naar slaven steeds groter. Vooral de stichting van plantages in Brazilië leidde tot een grote behoefte aan werkkrachten. De indianen bleken niet geschikt voor het zware werk op de plantages en waren niet bestand tegen de ziektes die de Europeanen meebrachten. Met het Verdrag van Tordesillas in 1494 verdeelden Spanje en Portugal de wereld in invloedssferen; Portugal kreeg Afrika en Brazilië. Daarmee werd Afrika de bron voor de slavenhandel op Amerika en kwam deze in Portugese handen.

De ontdekkingsreizen leidden een periode in van ongekende Europese expansie. Alle scheepvarende naties wilden een graantje meepikken van de economische bedrijvigheid. En daar hoorde de slavenhandel bij. Aanvankelijk namen slechts enkele Nederlanders deel aan de slavenhandel. In 1596 vervoerde een Amsterdamse schipper 58 Afrikaanse slaven van Sao Tome naar Lissabon. En in 1606 bracht een Nederlands schip 470 slaven naar Trinidad. De Nederlandse deelname aan de slavenhandel was beperkt – niet zozeer omdat die moreel werd verworpen als wel vanwege het gebrek aan een afzetgebied. Dat zou met de oprichting van de West- Indische Compagnie in 1621 snel veranderen.
Rond 1630 kreeg de WIC een deel van Brazilië in handen en daarmee veranderde haar positie ten opzichte van slavenhandel: vanwege de suikerproductie had men nu een direct belang.

De West-Indische Compagnie (WIC) kreeg van de Staten-Generaal het monopolie op de handel en kolonisatie van Amerika. Niet lang na de oprichting werd een ambitieus plan opgezet om de Portugese bezittingen in zowel Brazilië als op de Afrikaanse kust te veroveren. Brazilië was een van de belangrijkste suikerproducerende gebieden ter wereld met een miljoenenexport naar Europa. Rond 1630 slaagde de WIC erin een deel van Noordoost-Brazilië in handen te krijgen, en daarmee veranderde haar positie ten opzichte van slavernij en slavenhandel: men had daarin nu een direct belang vanwege de suikerproductie.

Met de verovering van het Portugese fort Elmina aan de Ghanese kust (1637) verzekerde de WIC zich van een plek om slaven te halen. De Compagnie verwierf nog enkele steunpunten aan de Afrikaanse kust, waarvan ook Luanda in Angola belangrijk werd voor de slavenhandel. Na de bezetting van Curaçao in 1634 had de WIC tevens een handelsdepot voor de slavenhandel in het Caribisch gebied. De gunstige ligging dicht onder de kust van Spaans-Amerika verzekerde het eiland van een groot afzetgebied. Tot 1730 verscheepte de WIC ongeveer 100.000 slaven naar Spaans-Amerika.

Hoe was de reis op een slavenschip?

Bron IX[iii]
Hoe zag het schip eruit ?

De reis van een slaaf op een slavenschip was heel zwaar. Het schip waarin de slaven vervoerd werden waren vaak veel te klein. De schepen die gebruikt werden waren vaak  gewone schepen die gebruikt werden om goederen te vervoeren. Later toen er steeds meer slaven vervoerd moesten worden, omdat de handel en de vraag naar slaven flink gestegen was.  Er werden ook speciale schepen gebouwd. Deze speciale slavenschepen werden gebouwd, omdat daar meer slaven in konden, zodat je in een reis meer slaven kon leveren. En meer slaven per reis betekende meer winst voor de handelaren.  Zo’n speciaal slavenschip was langer dan een gewoon schip en efficiënter ontworpen. In een speciaal slavenschip konden ongeveer 500 slaven vervoerd worden.

Met zo’n soort schip werden de slaven vervoerd

Bron X
De situatie waarin de slaven verkeerden

De situatie op een slavenschip was niet goed. De Hollandse handelaren bijvoorbeeld kochten slaven die uit de Afrikaanse landen Togo, Nigeria,  Angola, Benin en Ghana kwamen. De slaven werden gekocht van stamhoofden, die zijn slaven met de Hollandse handelaren verhandelde voor geweren, minutie, ect. De gekochte slaven werden dan aan boord van het slavenschip gebracht. Soms werden groepjes Afrikaanse mensen, die aan de kade liepen ontvoerd en tot slaaf gemaakt. Dit werd vooral gedaan om aan gratis slaven te komen. Voordat de slaven aan boord mochten, werden ze met groepjes aan elkaar geboeid. Dit werd gedaan om een opstand op volle zee te voorkomen. Pas als het schip vol zat werd het voedsel, watervoorraden en andere producten aan boord gebracht. De reden hiervoor was dat het soms wel maanden duurde voordat het schip helemaal vol zat. Als je het eten dan al aan boord had was het al helemaal verschimmeld voordat het schip vertrokken was uit de haven. De reis naar Amerika duurde zo’n 2 a 3 maanden. De slaven moesten liggen en hadden bijna geen ruimte om te bewegen, dit ook weer om zoveel mogelijk slaven in het schip te krijgen.

Op het dek daarboven lagen watervoorraden, voedsel, verwarming materialen en brandstof materialen zoals brandhout en overige spulletjes die nodig waren om de reis tot een succes te brengen. Op de schepen waren amper sanitaire voorzieningen, en als die er waren mochten alleen de kapitein en de hoge officieren die gebruiken. De slaven kregen hooguit een emmer om hun behoefte in te doen. De slaven lagen dus elke dag in de enorme stank van de behoeften van andere slaven.

De indeling op het schip, iedereen zat ontzettend dicht op elkaar

 

Bron XI

De slaven hadden bijna geen bewegingsruimte

Op het schip waren ongeveer 40 bemanningsleden een kapitein en een aantal officieren aan boord.  Bemanningslid zijn, op een slavenschip, was geen populair baantje. Dit verklaart dat alleen de kapitein en de andere officieren uit Nederland kwamen. De overige bemanningsleden werden uit andere landen gehaald, omdat niemand van Nederlandse afkomst bemanningslid op een slavenschip wilde worden. De kapitein en de officieren hadden het niet zo slecht op het schip. Zij sliepen in gewone bedden en hadden genoeg ruimte voor zichzelf. Het eten voor de kapitein en zijn officieren was ook goed geregeld en was van betere kwaliteit als dat van de slaven. Het slechte eten wat de slaven kregen bestond vooral uit goedkoop en redelijk voedzaam eten. Het eten moest voedzaam zijn, omdat de slaven er sterk en goed uit moesten zien als zijn verhandeld werden. De bemanning op een slavenschip kreeg daarom de instructies om zo goed mogelijk met de slaven om te gaan, ook kregen de bemanningsleden uitleg over hoe ze het beste een opstand konden voorkomen.

De bemanningsleden hielden zich niet altijd aan de instructies. Op meerdere schepen zijn slaven mishandeld en slavinnen seksueel misbruikt. De slaven moesten twee keer per dag het dek op om de benen te strekken en uit te luchten, soms werden de slaven maar een keer per dag het dek op gelaten. De leefomstandigheden werden erger naarmate de reis zich vorderde. De hoeveelheid en de kwaliteit van het voedsel aan boord werd met de dag minder. Door het gebrek aan goed voedsel en water aan boord, werd de gezondheid van de slaven er niet beter op. Deze ontwikkelingen leidde tot irritatie onder de slaven, maar vooral irritatie van de slaven aan de handelaren.

Op sommige schepen zijn de slaven in opstand gekomen. De slaven probeerden het schip in handen te krijgen en op deze manier hun vrijheid terug te krijgen. Vaak mislukte een opstand, omdat maar een deel van de slaven de energie had om aan de opstand mee te doen. Een opstand werd niet gewaardeerd en hardhandig neergeslagen. Het is maar een paar keer gebeurd dat een opstand succes had. Op de Hollandse slavenschepen zijn zo’n driehonderd opstanden geregistreerd. In 1780 werd het Zeeuwse schip de Vigilante over genomen door slaven. De bemanning is van boord gevlucht en de slaven zijn aan land gevlucht en niet meer terug gevonden.

Deze handboeien hadden de slaven om

 

Bron XII

Verschillende ziektes waar slaven last van hadden tijdens de reis

Op de Hollandse slavenschepen hadden de slaven last van verschillende ziektes. Sommige ziektes waren zo besmettelijk dat bijna de helft van de slaven dood ging tijdens of net na de reis.  De ziektes ontstonden door het slechte eten en het gebrek aan hygiëne. De ziektes konden zich makkelijk verspreiden, omdat de slaven de hele reis op en naast elkaar lagen. Het gebeurde ook dat een ziekte mee kwam uit het land, waar de slaven gekocht waren en zich zo over het hele schip uitbreidde. De ziektes, die veel voor kwamen op de Hollandse slavenschepen zijn scheurbuik, de pokken en tuberculose. Scheurbuik krijg je als je niet genoeg vitamine C binnen krijgt. Er ontstaan bloedingen en zwellingen aan het tandvlees. De slaven kregen deze ziekte dus door een gebrek aan goed eten. Dysenterie was de meest voorkomende ziekte onder de slaven. Deze ziekte zorgde voor een hevige en erg besmettelijke darmontsteking. De oorzaak die het meest waarschijnlijk is voor deze ziekte is dat het water wat de slaven dronken bedorven was. Veel slaven hadden last van diarree.  Door de diaree droogde de slaven erg uit. Niet alleen ziektes zorgde voor dode slaven. Zelfmoord en een spontane dood kwam ook vaak voor op een slavenschip. Bovendien zorgde de wonden die de hand en voet boeien veroorzaakte voor ernstige infecties. Uiteindelijk overleefde zo’n 17 procent de reis niet. Het deel wat de reis wel wist te overleven was ernstig verzwakt en ziek.

Bron XIII

De Leusden vergaat!

ELMINA (in het huidige Ghana) – Het is 19 november 1737. De Leusden, een Nederlands slavenschip van de West-Indische Compagnie (WIC), zeilt de haven uit. Aan boord zitten ruim zevenhonderd gevangen genomen Afrikanen die als slaaf naar Suriname worden vervoerd. De gevangenen verkeren volgens de scheepsarts in goede conditie. Het is gunstig weer. De tocht verloopt voorspoedig. De Leusden maakt de reis al voor de tiende keer. Maar deze zal haar laatste worden.

Alsof de duivel ermee speelt, komt het schip vlak voor de Duivelseilanden voor de kust van Frans-Guyana in zwaar weer. Het begint te regenen en er steekt een harde wind op. Ook trekt er een dikke mist op. Na een dag wordt het zicht weer beter. De bemanningsleden denken dat ze bij Braamspunt zijn aangekomen, aan de monding van de Surinamerivier. Die rivier moeten ze opvaren om hun bestemming Paramaribo te bereiken. De derde stuurman gaat met een sloep kijken of het klopt. Hij ontdekt dat ze niet voor de Surinamerivier liggen, maar voor de Marowijnerivier – zo’n driehonderd kilometer voor Braamspunt. Bovendien liggen ze ondiep!

Snel gooien matrozen het anker uit om de diepte te peilen. Het valt nog mee. Om 4.00 uur wordt boven aan dek alles klaar gemaakt om de gevangenen hun eerste maaltijd van die dag te geven. Intussen drijft het schip door de opkomende vloed richting de rivier. Dan peilen de zeelieden de diepte nog een keer. Ze schrikken zich rot! Het is nu zo ondiep dat het roer van het schip de bodem raakt. De gevangenen worden direct weer naar beneden gestuurd. De scheepslieden zetten alles op alles om het schip naar dieper water te drijven. Daarbij raakt het een paar keer hard de bodem en ontstaat er een groot lek. Haastig pompen ze het opborrelende water met twee pompen weg, maar dat helpt niet. Het schip begint te zinken…

Bron XIV

De Leusden vergaat II

De wanhoop is groot onder de bemanning, maar nog groter onder de opgesloten Afrikanen die inmiddels gemerkt hebben dat er iets grondig mis gaat. Ze duwen en bonken tegen de luiken van het ruim en schreeuwen om gered te worden. De bemanning is buiten zinnen van angst. Niet alleen om te verdrinken, maar vooral om overmeesterd te worden door de gevangen Afrikanen als het ze lukt aan dek te komen. Dan nemen de scheepslieden bij hun volle verstand een onherroepelijk besluit. Dat is om ‘de luijken te besorgen om te beletten dat de slaaven niet op koomen soude om haer te vermoorden.’ Ofwel: de luiken te vergrendelen om te voorkomen dat de Afrikanen hen zullen vermoorden.

Het schip begint gevaarlijk te kapseizen. De scheepslui hebben met alle reddingspogingen het schip alleen maar meer beschadigd. Ze maken een boot en een sloep klaar om het zinkende schip te verlaten. Het enige dat ze meenemen is wat kleding en een kistje met goud dat bestemd is voor de Deense West-Indische Compagnie. Terwijl ze wegvaren, zinkt de Leusden met de opgesloten Afikanen naar de diepte. Die dag, 1 januari 1738, zal de geschiedenis ingaan als de grootste scheepsramp van Atlantische slavenhandel.

Bron XV

Een slavenschip is een houten zeilschip. Om de Leusden als voorbeeld te nemen: dit schip heeft een lengte van 34 meter, een hoogte van ongeveer 3,70 meter en een breedte van 9 meter. Daarmee is ze een van de grotere Nederlandse slavenschepen.

Indeling van een slavenschip

Zo’n slavenschip lijkt groot, maar als je kijkt naar het aantal Afrikanen dat erin vervoerd wordt, is het onvoorstelbaar krap. De ruimte binnen in het schip is ongeveer gelijk aan een Amsterdams metrostel: dat is 30 meter lang, 3,50 meter hoog en 2,65 meter breed. In zo’n metrostel mogen maximaal 233 mensen vervoerd worden (64 zitplaatsen en 169 staanplaatsen). In een slavenschip als de Leusden stoppen de handelaren gemiddeld 750 Afrikanen. Daarnaast varen er ongeveer zestig bemanningsleden mee. Dat betekent dat er meer dan achthonderd mensen aan boord zijn. Daar komt nog bij dat niet het hele schip bestemd is voor de bemanning en de gevangenen. Een groot deel, het ruim, wordt gebruikt voor de opslag van de levensmiddelen die voor zoveel mensen nodig zijn voor de lange reis. De Afrikanen zitten ruim tien weken lang het grootste deel van de dag op elkaar gepakt op het tussendek: een krappe, benauwde en onhygiënische ruimte.

Bron XVI

Meestal blijven de slavenschepen wel een paar maanden aan de kust van West-Afrika. Zo lang duurt het voordat zij het aantal mensen gevangen hebben genomen dat hen is opgedragen. De schepen varen daarvoor langs de kust van de ene handelspost naar de andere. De Afrikanen die het eerst zijn ingescheept, zitten dus al maandenlang aan boord van het slavenschip voordat de oversteek naar Amerika begint. De mannen blijven al die tijd geboeid, vrouwen en kinderen meestal niet. Af en toe krijgen ze een klusje en mogen ze touw pluizen. Twee keer per dag mogen ze naar het bovendek om te eten. Omdat de Nederlanders fitte slaven willen leveren, laten ze de Afrikanen elke dag dansen op het dek op het ritme van een trommel.

Voor de Afrikanen is het een extreem beangstigende ervaring. Velen hebben nooit eerder de zee gezien, laat staan dat ze eerder aan boord van een schip geweest zijn. En witte mensen zijn al helemaal onbekend en angstaanjagend voor ze. Ze geloven dat het menseneters zijn die hen vroeg of laat zullen opeten.

 Bron: XVII

Op een slavenschip werken gemiddeld zestig bemanningsleden: kapitein, officieren en matrozen. Onder de officieren vallen de stuurlieden, de scheepsarts, de kok en de konstabel (degene die gaat over de wapenkamer en het kruit aan boord). Voor de meeste officiersfuncties worden extra mensen aangenomen, dus een eerste, tweede en derde stuurman enzovoort. Dat is nodig omdat onderweg veel bemanningsleden sterven en dus vervangen moeten kunnen worden. De rest van de bemanning bestaat uit matrozen.

De scheeparts is er niet alleen voor de gezondheidszorg, hij gaat ook mee om de slaven voor de aankoop te keuren. Er is ook een scheepstimmerman aan boord. Die timmert tijdens de reis naar Afrika het tussendek waar de slaven moeten verblijven. Hij maakt ook primitieve wc’s voor hen en metselt een speciale stookplaats voor het klaarmaken van hun eten.

De kok is een belangrijk man aan boord. Hij kookt voor de bemanning, maar ook voor de slaven. De Afrikanen krijgen ander eten dan de bemanning. Er is voor een jaar eten en drinken aan boord voor al die honderden mensen. De Leusden bijvoorbeeld vervoert 51.000 kilo gort, 8.000 kilo erwten, 15.000 pond hard brood (scheepsbeschuit), 24.000 kilo bonen, 6.000 pond gerookt spek, 1.500 pond tabak, 498 pond ham, 4.800 pond zoute vis, ruim 2.000 kilo zout, 14.500 liter bier, meer dan 9.000 pond vlees, 3.400 pond boter, 1.100 liter olijfolie, 3.000 liter brandewijn en 1.600 pond Edammer kaas. Daarnaast nog Franse rode wijn, roggebrood en vaten met water. Zo lang het schip langs de Afrikaanse kust vaart, koopt de kok verse groente en bananen. Eenmaal op zee kookt hij met wat er aan boord is.

 Bron XVIII

Mishandeling en seksuele uitbuiting van de Afrikanen aan boord van de slavenschepen komen regelmatig voor. Ondanks dat er voor de bemanningsleden strenge straffen op staan, bijvoorbeeld een maand geen loon. Alle overtredingen moeten in het scheepsjournaal worden opgeschreven. Daardoor weten we dat Afrikanen vaak ruw werden behandeld, geslagen en verkracht.

Er zijn heel veel voorbeelden. Een kok slaat een jonge slaaf zo hard dat hij bijna sterft aan zijn verwondingen. Een andere man wordt zo hard in zijn hals geschopt dat hij zijn spraak en verstand verliest. Bij een jonge vrouw loopt na een paar klappen het bloed uit de oren. Een matroos trapt een zwangere vrouw hard in de buik, waardoor zij haar ongeboren kind verliest.

Terwijl de Afrikaanse mannen geboeid en apart in het ruim worden gehouden, gaan de scheepslieden vrij hun gang met de Afrikaanse vrouwen. Het vrouwenverblijf heet in hun woorden het ‘hoeregat’. Geslachtsziektes komen heel veel voor onder de bemanning en de Afrikaanse vrouwen.

Onderweg verslechtert de situatie ook op andere manieren: het eten raakt op, er breken ziektes uit, de slaven worden steeds zwakker. Hoe langer het schip onderweg is, hoe meer mensen doodgaan. Sommige Afrikanen zien zelfmoord als enige uitweg. Dat doen ze door eten te weigeren of door overboord te springen.

 Van de meeste slavenschepen is niet precies bekend hoe de reis verloopt en waar mensen die het niet overleven aan sterven. Van het Nederlandse slavenschip de Rusthof bestaat wel een verslag dat daar over gaat.

Na ongeveer een jaar aan de Afrikaanse kust vertrekt dit schip op 21 november 1733 met aan boord 719 gevangen genomen Afrikanen: 195 mannen en 521 vrouwen. Daarnaast heeft de kapitein nog drie gevangenen als zijn eigendom meegenomen. Enkele vrouwen zijn zwanger. Bovendien zijn er ook nog honderd baby’s.

De Rusthof komt op 1 maart 1734, dus na een reis van honderd dagen, in Paramaribo aan. Geen enkele baby heeft de reis overleefd. Onderweg zijn 109 mannen en 236 vrouwen overleden. In het slavenmagazijn in Paramaribo sterven nog eens veertig mensen.

 

 https://www.slavernijenjij.nl/de-zeereis/ramp-met-slavenschip/

 

[i] The Hamlyn history of the world in colour. Volume twelve. F.C. Jones George Metcalf p.99-103

[ii] https://en.wikipedia.org/wiki/Dahomey

[iii] https://slavernijnederland.weebly.com/de-reis.html