SLAVERNIJ PROJECT De Klassieke Oudheid

De Klassieke oudheid

(voor de Romeinen)

 

Bron I

Bron I

Slaven speelden een grote rol in de beschavingen van de Oude Wereld: in Mesopotamië.
Egypte, Griekenland. Noord Afrika en ten zuiden van de Sahara.

In de Bijbel treffen we twee prachtige voorbeelden hiervan aan: de Egyptische farao Seti I maakte de Hebreeërs tot slaven om zijn grootse dromen van grotere en betere steden te verwezenlijken; en Salomo realiseerde zijn visioen van industriële groei door de Kanaänieten, Moabieten, Edomieten en Ammonieten te dwingen in Ezion-Geber, aan de oever van de Rode Zee, gieterijen en smelterijen te bouwen.

Vanaf de komst van de Sumeriërs in het dal van de Tigris en de Eufraat rond 3500 v. Chr. tot de val van Babylon onder Nabodinas (de opvolger van Nebukadnezar) in 539 v. Chr., maakten de stadstaten van Mesopotamië gebruik van slavenarbeid. Ten tijde van de grote Babylonische koning Hammurabi rond 1800 v. Chr., waren de slaven in twee groepen onderverdeeld: de inheemse en de uitheemse slaven. De eerst genoemden waren hun vrijheid in di meeste gevallen kwijtgeraakt als gevolg van misdaad of schulden, en de tweede groep bestond uit krijgsgevangenen en armen die meestal van nier veel verder kwamen dat uit een nabijgelegen stad. Allen waren in dienst van de tempel of het paleis de twee belangrijkste instellingen van de stad. In sommige gevallen wekten zij ook voor de meest welgestelden onder de burgers. Zij waren het eigendom van hui meester, hun rechten als mens waren onvolledig en zij konden, zoals Jacquctta Hawkes schrijft, ‘voor de prijs van een goede ezel’ verkocht worden.

 

Bron II

Babylon en de wetten van Hammurabi

Code of Hammurabi

Wetten van Hammurabi, koning van Babylon in het Louvre Museum Parijs

Hun hoofden wetten kaalgeschoren, ze werden geboeid en kregen het merkteken van hun meester op hun borst gebrand. Toch was de slaventijd als gevolg van het hebben van schulden voor de inheemse horige slechts tijdelijk. Een van Hammurabi’s wetten luidde dat zij ‘drie jaar in het huis van hun koper moesten werken en dat deze in het vierde jaar voor hun vrijheid zal zorgen”. (Dit impliceerde dat men een landgenoot nier graag tot lijfeigene maakte; in Exodus 21 staat: ‘Wanneer gij een Hebreeuwse dienaar koopt, dan zal hij zes jaren dienen: in het zevende jaar zal hij vrij zijn’). In Egypte werd de slaventijd pas tijdens het Nieuwe Rijk (ca. 1550-ca. 1175 v. Chr.) – meer dan 1500 jaar na de opkomst van de Egyptische beschaving ingesteld. Zelfs toen deed het verschijnsel zich nog maar op geringe
schaal voor. Buitenlandse slaven, mee terug genomen van succesvolle veldslagen, wetten gedwongen hun vak van wever, kleermaker of kok uit ie oefenen in het paleis van de farao of in de huizen van voorname lieden. Tallozen werkten op de landerijen van de tempel en leefden in barre omstandigheden. Maar over het algemeen leidde de Egyptische slaaf een leven dat nier veel verschilde met dat van de lijfeigene. Al- hoewel hij technisch gesproken een menselijk bezit was, meent men dat hij bepaalde wettelijke rechten genoot en in de periode tussen
1000-300 v. Chr. waren er slaven die in dienst van de koning tot hoge posities opklommen. Binnen de Egyptische beschaving was de rol van de slaaf beperkt. Het grote aantal onderdanen en het bestaande ‘corvee’-systeem – waarbij lijfeigenen tijdelijk als slaven moesten werken – maakte een permanent slavenmeester overbodig.

Code_of_Hammurabi

Bron III

Odysseus en de grieken.

TheResilienceofOdysseus_635284138827749465_640

Slavernij bleef een erkende instelling Ín de vele koninkrijken in het midden oosten die in de eerste 1000 jaar voor Christus opkwamen en ten onder gingen. Van begin af aan maakte het deel uit van de Griekse beschaving die misschien wel de grootste van alle oude beschavingen was. In Homerus ‘Odyssee’ verteld de zwijnenhoeder Eumaeus over zijn kindertijd tijdens welke hij door Foenicische zeilers, ‘hebzuchtige kerels met een hete lading prullen en snuisterijen in hun zwarte schip’, gevangen werd genomen. Zijn min  (voedster) , die ook een Foenicische was bood hem aan in ruil voor haar thuisreis. ‘Zijn prijs’, zo voorspelde zij, ‘is ongekend hoog’.

Hij vertelde dat hij door Laertes, de vader van Odysseus, gekocht was. Ook Odysseus. in een van zijn vermommingen, noemde een ‘gemene Foeniciër, een rovende schurk’, die hem als slaaf wilde verkopen en aan wie hij op het laatste moment wist te ontsnappen. Maar zoals reeds uit de Odyssee en de Ilias blijkt, was de slavernij een naar verhouding niet al te beroerde instelling. Odysseus zelf zei dat Eumaeus een goed leven had gehad: Je hebt het geluk gehad bij een vriendelijk man in dienst te komen’. Men heeft verondersteld dut slavinnen die in de huishouding werkzaam waren ‘er beroerder aan toe waren’ dan hun mannelijke lotgenoten, maar dit was. Tenzij zij de handmolens bedienden waarin het meel dat voor eigen gebruik bestemd was gemalen werd, waarschijnlijk niet helemaal waar.

Zeker Eurycleia. Odysseus’ oude min (voor wie zijn vader, Laertes, 20 ossen betaald had) sprak hem op een wijze die meer voor een Victoriaans kindermeisje (19e eeuw een preutse tijd ) op zijn plaats zou zijn geweest: ‘Min,’ zegt Odysseus als de oude vrouw hem bij zijn terugkeer naar het paleis eindelijk herkend heeft, ‘wilt u mijn ondergang, u, die mij aan uw eigen borst heeft grootgebracht?’ ‘Mijn kind’, antwoordde Eurycleia zonder na te denken, ‘er is geen reden om zo tot mij te spreken’.

Later worden de afhankelijke status van de slaven op dramatische wijze in herinnering gebracht; de 12 vrouwen die zich tijdens Odysseus’ afwezigheid ‘slecht gedragen’ hadden, worden door diens zoon Telemachus persoonlijk gehangen. Nier alleen slaven werden op gevoelloze wijze behandeld, welke bediende, of hij nu vrij was of slaaf, kon een hardvochtige behandeling verwachten.

De geitenhoeder. Melanthius. die de verraderlijke vrijers van wapens en wapenrustingen uit ‘Odysseus’ bergruimte had voorzien, kreeg een straf opgelegd waarbij hem de oren. neus. handen en ‘edele delen’ werden afgehakt. Dit voorbeeld, alhoewel nogal extreem, toont aan dat het onderscheid tussen vrije lieden en slaven in homerische tijden was vervaagd.

Arrow

Odysseus doodt de vrijers

Bron IV waar komen slaven vandaan & het ontstaan van het woord slaven.

Vanaf de 8ste eeuw droeg de verdere Griekse kolonisatie in en rond de Middellandse Zee en de invoering van munten als betaalmiddel voor de groei van de handwerk industrie bij tot de toenemende vraag naar slavenarbeid.

Alhoewel de levensomstandigheden van de slaaf nog steeds afhankelijk waren van het karakter en de positie van zijn meester, werd de kloof tussen hem en de vrije man steeds groter en werden de slaven tot een aparte klasse. De redenen op grond waarvan men tot het slavendom kon vervallen bleven dezelfde: wanneer men niet in staat was zijn schulden te betalen, vrije lieden die hun kinderen verkochten (met uitzondering van Attica), erfelijke slavernij, en ontvoering en piraterij. Het handelen in slaven werd een erkende praktijk. De belangrijkste plaatsen van herkomst waren Syrië, Ponlus, Lydië, Galatia en Thracië (laatstgenoemde streek leverde grote aantallen kinderen voor de slavenexport). De voornaamste slavenmarkten waren die van Chias, Samos, Ephesus, Cyprus en Athene. waar de Griekse slaven onder de buitenlanders zeer gewild waren en de Aziaten door hun Griekse kopers geprezen werden als zijnde “uitermate gedwee bij het opvolgen van bevelen”. ‘De openbare slavenhandel vond plaats op de ‘agora’ (het marktplein) en de Atheense wet vereiste ‘dat iedere heimelijke ziekte, zoals epilepsie, van te voren door de verkoper bekend gemaakt moest worden op straffe van vervolging indien een dergelijke ziekte zich later alsnog zou openbaren’. Slavernij was nier alleen een algemeen erkend element binnen de Griekse levensgemeenschap, maar het werd aanvaard als zijnde van belang voor de instandhouding van de vrijheid zoals men die zag. Aristoteles beschreef vrijheid als het ‘grondbeginsel van democratie’. Voor de Grieken berekende democratie dat iedere burger rechtstreeks berokken was bij alle civiele en militaire functies. Maar de Griekse opvattingen van vrijheid, democratie en burgerschap waren op geen enkele wijze te vergelijken met die uit onze tijd. Hun levensopvatting was volledig aristocratisch. Om de regerende klasse in staat te stellen zich zelf uitsluitend bezig te houden met haar maatschappelijke verplichtingen, was het van belang dat er, zoals Aristoteles het uitdrukte, ” leden van de staat waren die deze noodzakelijkerwijs moesten dienen maar er geen deel van uit maakten”.

Tot deze categorie rekende hij ‘technici, kooplieden en landmannen’ die geen politieke rechten hadden, en ‘soldaten, bestuurders en priesters’, die hij voor het volledige burgerschap geschikt achtte. (Ook Plato betuigde er zich in zijn staatsideaal een voorstander van dat het iedere burger die landeigenaar was verboden zou moeren zijn zich met de handel te bemoeien, en ook hij ontnam de ‘productieve klasse’ al haar politieke rechten’. Nog lager op de maatschappelijke ladder, en door hun uitsluiting van niet alleen alle sociale maar ook van alle politieke rechten een van de vrije burgers losstaande klasse vormend, trof men een maatschappelijke groepering aan van wie het voortbestaan van de hogere klassen volledig afhankelijk was: de slaven.

Bron V

Ofschoon de levensomstandigheden van de slaven in het oude Griekenland van geval tot geval verschilden en velen, met name die welke in dienst van een van de talloze prinsen waren, een leven leidden dat maar weinig verschilde van dat van het een of andere onafhankelijk familielid, was het toch een feit dat de meester een vrijwel volledige zeggenschap over lijf en leden van zijn slaaf had. Zo beschouwde Aristoteles een slaaf ‘als een deel van de meester, ·een levend, maar afzonderlijk deel van diens lichaam’, en concludeerde W.W.Buckland, de meest aangehaalde autoriteit op het gebied van het slavenrecht, droogjes dat ‘men voor wat de burgerrechten van de slaaf aangaat, wel zo ongeveer kan zeggen dat hij er geen had’. Het is een akelig idee dat de Grieken, aan wie wij zovele van onze intellectuele en politieke idealen ontlenen, volkomen afhankelijk waren van slavernij.

De afschaffing van de slavernij in Griekenland zou de hele maatschappelijke structuur ontwricht hebben. Vanaf de 6de eeuw v. Chr. bleek de slavernij in Athene en in andere Griekse steden een doelmatige vervanging voor andere vormen van afhankelijkheid . Het was voor de Grieken uit de klassieke periode (480- 338 v. Chr.) dan ook ondenkbaar dat hun maatschappij op enigerlei andere wijze georganiseerd zou zijn. Plato’s boek ‘Republiek’ was in hoge mate op slavenarbeid gebaseerd, alhoewel hij het ten tijde van oorlog tot slaaf maken van zijn mede-Grieken wilde beperken; hij adviseerde
de soldaten ‘elkaar met rust te laten en hun krachten op buitenlanders te richten”. Net als de meeste inwoners van het Athene uit die tijd, vond Aristoteles dat de staat ‘de hoogste graad van welzijn’ moest nastreven. Om deze mate van welzijn te bereiken waren zowel bestuurders als ondergeschikten een ver- eiste , en, zoals hij zich nader verklaarde,’. .dat sommigen regeren en anderen geregeerd worden is niet alleen noodzakelijk, maar ook raadzaam; vanaf het moment van hun geboorte zijn sommigen voorbestemd om ondergeschikten, en anderen om machthebbers te worden’.

Zij die ‘van nature* slaven waren en ‘wier taak het is hun lichaam te gebruiken en niets beters kunnen doen”, moesten ‘door een meester geleid worden’. Deze strenge klasse verdeling maakte deel uit van de klassieke Griekse opvatting van een ideale maatschappij welke zo nodig in zijn geheel afhing van enkele van zijn elementen. Als gevolg hiervan achtte men gelijkheid tussen de verschillende klassen onbelangrijk.

Bron VI

Zelfs Aristoteles kwam in conflict met het onaangename feit dat niet alle slaven als zodanig geboren waren; in sommige gevallen, zoals wanneer een gevangene tot slaaf worde gemaakt, moest hij wel toegeven dat het soms mogelijk was dat de ‘geboren” meester een slaaf, en de ‘geboren’ slaaf diens meester werd. Er waren slechts enkele Griekse schrijvers, zoals met name de toneelschrijver Euripides, en de komische dichter Philcmon, die ontkenden dat slavernij was voorbeschikt. ‘Niemand’, schreef Philemon. ‘werd ooit als slaaf geboren. Hij heeft deze positie slechts aan het lot te wijten’. Over het algemeen vond Griekenland – aristocratisch, militant en gereed tol het voeren van oorlogen – het noodzakelijk om de verschillen tussen de individuen te benadrukken in plaats van te verminderen, zulks om de harmonie binnen de staat te handhaven.

 

Het is vrijwel onmogelijk een nauwkeurige schatting te maken van het precieze aantal slaven in het klassieke Griekenland. De bronnen zijn onbetrouwbaar gebleken en de moderne geleerden zijn geneigd deze bronnen naar willekeur te interpreteren. Professor Andrews meent dat de bevolking van Attica halverwege de 5de eeuw rond de 80-100.000 slaven telde, ‘wat er ongeveer op neer komt dat 1 op de 4 inwoners slaaf was*. (Afgezien van Chios telt; Attica het grootste aantal slaven van alle Griekse stadstaten). Er was een groot aantal burgers dat helemaal geen slaaf bezat. Zo gebeurde het bijvoorbeeld dat een invalide, die een aanklacht betreffende de terugbetaling van een uitkering die hij van de staat ontvangen had moest verdedigen, verklaarde dat hij het zich niet kon veroorloven een slaaf te houden die hem bij zijn werk zou kunnen helpen. Er zijn talloze andere voorbeelden, voornamelijk uit documenten betreffende erfenissen, bekend waarin geen melding worde gemaakt van het in bezit hebben van een slaaf. Toch gebeurde het ook vaak dat iemand voor wat zijn rijkdom aanging van zijn slaven afhankelijk was.

Bron VII

plato

Plato zei dat wanneer iemand 50 of meer slaven had dit betekende dat de persoon in kwestie rijk was. Als dat juist was. dan was de orator Demosthenes. die 53 slaven van zijn vader erfde, zeker welgesteld te noemen, en was de buitenlander Cephalicus, die in zijn schildenwerkplaats 120 slaven had werken, een rijk man. lager op de ladder, erfde een Athener. Timurchiis. 12 slaven: 10 leerbewerkers*. Een linnenweefster en een leerborduurster. Sommige burgers verhuurden hun slaven. er bestaat een beschrijving van een man die een verre reis maakt om de huuropbrengst van een slaaf te innen. Een andere mogelijkheid om slaven tol geld te maken was door hem een zaak te geven, hem daarvoor verantwoordelijk te maken en een aanzienlijk deel van de winst in eigen zak te steken. Sommige slaven kwamen goed van dit soort overeenkomsten af: een slaaf uit Athene, Pasion, beheerde een bank de kreeg na verloop van tijd bij wijze van erkenning voor zijn buitengewone bekwaamheid, zijn vrijheid terug en kreeg het Atheens burgerschap aangeboden. De Grieken verdeelden hun slaven in drie groepen: gemeenschaps-, tempel- en prive-slaven. De gemeenschapsslaven waren belast met taken als de exploitatie van de staatsmijnen in Iliurium, zij vervulden administraties functies in dienst van de verschillende functionarissen, zij hielpen de politie met het surveilleren op straat, assisteerden bij de bewaking van gevangenissen en voerden executies uit.

 

Bron VIII

De tempelslaven waren belast met het schoonhouden van het heilige gebouw’ en in Korinthië namen zij het op zich te voorzien in een heilige prostitutie – zoals professor W.U Westerman het voorzichtig uitdrukte: ‘de duizend tempeldienaren van de Korinthische Aphrodite waren geen overdaad zoals moge blijken uil de speciale plaats die Korinthië als havenstad, die voortdurend door reizigers de zeelieden werd aangedaan, innam’. In de privé sector waren de slaven werkzaam in het huishouden, op het land of in de stad. Op vrijwel elk gebied (met uitzondering van het huishouden de in de mijnen) werkten de slaven naast de gewone burgers en in meerdere gevallen, op kleine boerderijen of in bedrijfjes, waren zij zelfs naast hun meester werk/aam. Uit de archieven die betrekking hebben op de bouw van de Acropolis aan het einde van de 5de eeuw v. Chr. blijkt dat er van de 86 werklieden wier status bekend is, er 24 burgers. 12 vreemdelingen en 20 slaven in de bouw werkzaam waren. Het relatief kleinschalige niveau waarop de Griekse economie zich afspeelde bood de zekerheid dat de slavenarbeid die van de vrije burgers nimmer zou ondermijnen: de winst- marges waren zelden groot genoeg en de slaaf bleef een veilige, maar zelden opzienbarende investering (alhoewel hij voor weinig geld kon worden aangeschaft – vaak voor niet meer dan de onkosten die er in een jaar tijds met hem gemoeid waren). Naar gelang het goedvinden van zijn meester kon de slaaf in sommige gevallen zijn vrijheid herkrijgen. Als hij veel geld bijeen kon vergaren was zijn meester verplicht, maar geenszins ge- dwongen, hem vrij te laten. Er wordt beweerd dal er in het Athene van halverwege de 4de eeuw jaarlijks 50 slaven op deze wijze in vrijheid werden gesteld. Ook kon men onder het Griekse ‘parmone’-systeem, dat een soort van dienst per contractuele verplichting was, onder de status van slaaf uitkomen en een technisch gesproken, maar geenszins volledig, vrij man worden. Hoe weinig onderscheid er in de praktijk ook tussen de slaaf en de vrije burger leek te bestaan, dit verschil was wettelijk gezien aanzienlijk, de eigenaar had het recht zijn slaaf te straffen op een wijze die hem goed dunkte. Zo lang hij hem maar in leven liet. Bij ernstige mishandeling kon een slaaf zijn toevlucht in de tempel zoeken waar een priester over zijn geval besliste; nam hij evenwel de benen, dan werd hij in de meeste gevallen gebrandmerkt. Soms waren de slaven zelfs verplicht om zich namens hun meester te laten martelen, zoals in het geval van een zekere Andocides, die beschuldigd was van de verminking van de bustes van Hermes in Athene in 415 v.Chr. Hij verklaarde: ‘Vervolgens liet ik hen mijn slaaf die onder martelingen moest bewijzen dat mijn verklaring, dat”ik ziek was en mijn bed niet verlaten had, waar was”.
Andocides werd tenslotte vrijgesproken, maar er werd mei geen woord gerept over het lot van
zijn slaaf. Er was echter een soort van werk waarvoor de Griekse slaaf – behalve Ín geval van hoge uit-
zondering – niet in aanmerking kwam: de rol van soldaat of marinier was niet voor hem weg-
gelegd. Tijdens de Peloponnesische oorlog werden slaven als roeiers ingezet. En de Atheners
riepen hen halverwege de 4de eeuw op om tegen Alexander ie strijden, maar gewoonlijk was de rol van de slaven in het leger beperkt tot de taken die zij ook in het normale dagelijkse leven vervulden.

 

Bron IX

Sparta, Heloten en Alexander

In het naburige Sparta dienden de slaven wel naast de vrije burgers in het leger. Maar deze slaven (of heloten), de oorspronkelijke inwoners van Laconië, waren overwonnen en werden door hun elitaire en militaristische meesters op meedogenloze wijze onderdrukt en onderworpen aan een bijzonder wreed systeem van gemeenschappelijke slavernij. Achter deze zeer onmenselijke behandelingswijze ging een constante vrees voor opstanden schuil: de stadsbevolking van Sparta, die door de heloten ruimschoots in aantal werd overtroffen, slonk van 8000 halverwege de 5de eeuw tot beneden de 1000 een krappe honderd jaar later.

Tegen die tijd was Alexander de Grote bezig zijn macht binnen de buiten Griekenland uit te breiden, waar de Griekse invloeden zich in zuidelijke richting tot in Egypte, de in oostelijke richting zover als de Oxus de Punjab ( India ) deden gevoelen. Na Alexander’ s dood in 232 v. Chr. kwam Egypte onder het bewind van zijn meest geliefde generaal. Ptolemeus. De hierop volgende toevloed van Griekse bestuurders tot gevolg dat de Griekse manier van huishouden, waarbinnen de huishoudelijke slaven hun gebruikelijke taken vervulden, zich steeds meer in dit land verbreidde.